COMMISSION DE L'INTÉRIEUR, DES AFFAIRES GÉNÉRALES ET DE LA FONCTION PUBLIQUE |
|
RÉUNION PUBLIQUE DU MERCREDI 13 JANVIER 1999 |
De voorzitter: De heer Gerolf Annemans heeft het woord.
De heer Gerolf Annemans, voorzitter van de VL.BLOK-fractie: Mijnheer de minister, ik wens u te ondervragen over twee aspecten die dat respect voor de taalwetgeving dreigen te ondermijnen. Ze handelen over twee gedragingen, of in het eerste geval niet-gedragingen, van de Vaste Commissie in verband met het respect voor de taalwetgeving.
Het eerste aspect is de subrogatie die langzaam maar zeker helemaal is verdord. U kent het subrogatierecht, de in-de-plaatsstelling, dat wettelijk is vastgelegd in artikel 61 van de gecoördineerde wetten op het taalgebruik in bestuurszaken, ten behoeve van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, voor instellingen die weigeren de taalwetten toe te passen.
Wij stellen vast dat dit subrogatierecht helemaal niet meer wordt toegepast.
Waarom heeft de Vaste Commissie voor Taaltoezicht na bijna vier jaar nog steeds niet één keer gebruik gemaakt van haar subrogatierecht, ondanks het feit dat talrijke Brusselaars daarom telkens uitdrukkelijk en heel gemotiveerd hebben gevraagd?
Mijnheer de minister, meent u dat de Vaste Commissie voor Taaltoezicht in de huidige omstandigheden over voldoende wettelijke en logistieke middelen beschikt om dat subrogatierecht in de praktijk toe te passen? Zo neen, welke maatregelen overweegt u om daaraan een einde te stellen en bijvoorbeeld de wetgeving in die zin aan te passen? Bent u niet van mening dat de Vaste Commissie voor Taaltoezicht met de huidige, uiterst beperkte interpretatie die ze klaarblijkelijk wenst te geven aan het gebruik van het subrogatierecht, niet voorbijgaat aan de wil van de wetgever en dat ze eigenlijk probeert zoveel mogelijk het gebruik van haar subrogatierecht uit te sluiten?
Moet het niet de bedoeling zijn de bescherming van de taalrechten van de burgers in dit debat centraal te stellen? Dat willen wij hier vandaag toch doen. Derhalve is het noodzakelijk dat de Vaste Commissie voor Taaltoezicht tot actie wordt aangespoord en meer bepaald tot het vermijden van het feit dat zij herhaaldelijk zelf de overtreding van de taalwetten organiseert of toch minstens patroneert.
Onze vraag is dan ook of inzake het subrogatierecht, de actuele houding van de wetgever blijvend door de Vaste Commissie kan worden genegeerd. Negeert de op een pariteit gebaseerde en verder afgedwongen meerderheid niet de taalwetgeving? Dat zou toch het toppunt zijn.
Het tweede element, waarover ik u vandaag enkele vragen wil stellen, is weliswaar minder belangrijk en minder principieel maar toch niet geheel van belang ontbloot. Volgens ons wordt de mogelijkheid om bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht taalklachten aanhangig te maken gedesocialiseerd. Vroeger was het probleemloos mogelijk om krachtens een interpretatie van de wettelijke bepalingen, meer bepaald van artikel 11 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1969, verscheidene klachten met een aangetekende zending in te dienen.
Met haar vergadering van 8 oktober 1998 heeft de Vaste Commissie bij eenzijdige vaststelling van een bepaalde interpretatie geoordeeld dat het niet meer mogelijk is meer dan een klacht per aangetekende zending in te dienen.
Mijnheer de minister, werd u van deze nieuwe interpretatie op de hoogte gebracht? Bent u van oordeel dat artikel 11 van het koninklijk besluit op die manier nog voldoende waarborgt dat iedereen op een wettelijke manier klacht kan indienen? Naar ons oordeel en naar onze interpretatie is in het koninklijk besluit maar één voorwaarde gesteld, met name dat de klachten aangetekend moeten worden bezorgd. Er is nooit een voorwaarde gesteld met betrekking tot het aantal klachten dat per aangetekende zending kan worden ingediend. Hier is sprake van "desocialiseren". Het is voor een aantal mensen dat geregeld klacht wenst in te dienen op deze manier immers onmogelijk geworden dat op een volledige en omstandige manier te doen.
Een bijkomende vraag in dit verband is wat met de klachten gebeurt die niet zijn behandeld ingevolge het feit dat men deze maatregel retroactief toepast. Bij deze klachten zijn originele stukken gevoegd die de klagers - die mij daaromtrent hebben gecontacteerd - niet meer in staat stellen ze op basis van dezelfde overtredingen opnieuw in te dienen.
De voorzitter: De minister heeft het woord.
De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken: Mijnheer de voorzitter, collega's, deze vraag bevat er in feite twee.
Mijnheer Annemans, wat uw laatste vraag betreft, raad ik u aan het koninklijk besluit te lezen. Dan zou u meteen een antwoord hebben op al uw vragen. Het koninklijk besluit bepaalt immers dat een klacht bij de verenigde vergadering van de afdeling van de commissie alleen aanhangig kan worden gemaakt door middel van een ondertekend verzoekschrift dat bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van de commissie wordt verzonden. Men hoeft niet te specifiëren dat klacht per klacht moet worden ingediend; dat is de logica zelf. De eerste jaren werd deze regel overigens zo toegepast. De geschiedenis die u vertelt, hebt u aangepast zoals het u uitkwam. Bij de start van de VCT in 1966 werd deze bepaling strikt toegepast en moest per klacht een aangetekend schrijven worden ingediend.
In de loop der jaren heeft de VCT bij unanimiteit geoordeeld dat men wat milder kon zijn en men verscheidene klachten per aangetekend schrijven kon toestaan. Vanaf dan zijn de misbruiken ontstaan. Op een bepaald moment stond men mijlenver van de strikte bepalingen opgenomen in het koninklijk besluit. Op den duur werden per aangetekend schrijven 32 klachten ingediend.
Sinds begin 1998 werd de VCT geconfronteerd met het fenomeen van het werkelijk georganiseerd toesturen van gegroepeerde klachten. Dat was uiteraard toegelaten, maar tijdens haar vergadering van 2 juli heeft de VCT geoordeeld dat, gelet op dat nieuwe fenomeen, een evaluatie nodig was van de ontvankelijkheid op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 4 augustus 1969.
Op 8 oktober 1998 heeft de VCT besloten het artikel 11, eerste lid, van het koninklijk besluit strikt toe te passen en een aangetekend schrijven te eisen voor elke individuele klacht. Volgens de VCT kan een individuele klacht overigens slechts betrekking hebben op een vermeende geïndividualiseerde inbreuk, een enkel feit of samenhangende feiten op de taalwetgeving. Tijdens dezelfde vergadering heeft de VCT geoordeeld dat er een relatie moet bestaan tussen het aangeklaagde feit en de klager of de betrokken derde.
Is dit een vorm van "desocialiseren"? Mijns inziens weegt dit woord te zwaar om in deze discussie te worden aangewend. Een aangetekende brief is niet onoverkomelijk. Ik zou bijgevolg in dit verband het woord "desocialiseren" niet willen gebruiken.
In toepassing van artikel 61, õõ 7 en 8 van het koninklijk besluit van 18 juli 1966 betreffende de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, kan de Vaste Commissie voor Taaltoezicht inzake de klachten van particulieren die hun belang kunnen aantonen en gedomicilieerd zijn, respectievelijk in gemeenten met bijzonder taalstatuut en in de 19 gemeenten van Brussel-Hoofdstad, desgevallend bij haar advies een aanmaning ten behoeve van de betrokken overheid voegen waarbij ze deze uitnodigt binnen een door haar bepaalde termijn, hetzij de nietigheid van de gestelde handeling vast te stellen, hetzij alle nodige maatregelen te nemen om de naleving van de bepalingen van deze gecoördineerde wetten en de desbetreffende koninklijke besluiten te verzekeren.
Het is juist dat de VCT tot op heden geen gebruik heeft gemaakt van dit subrogatierecht. Het is echter onterecht te beweren dat de VCT pas nu, na al die jaren, de discussie zou hebben aangevat omtrent de toepassing van het subrogatierecht. De VCT heeft zich in haar vorige samenstelling, en dit zowel vóór de inwerkingtreding van artikel 61, õõ 7 en 8, als na de inwerkingtreding, beraden over de modaliteiten van de toepassing van het zogenaamde subrogatierecht. De VCT heeft evenwel toen geoordeeld dat, ik citeer, "geen algemene modaliteiten konden worden vastgesteld, maar dat klacht per klacht diende te worden nagegaan of aan de voorwaarden van artikel 61, õõ 7 en 8 werd voldaan en dat desgevallend de VCT geval per geval diende uit te maken of ze gebruik wenste te maken van de mogelijkheid tot subrogatie die haar onbetwistbaar wordt geboden door artikel 61, õõ 7 en 8". De VCT heeft in haar huidige samenstelling kennis genomen van de beslissing die door de VCT in haar vroegere samenstelling was genomen en na gedurende een tweetal jaar dezelfde werkwijze als de vroegere commissie te hebben aangehouden hebben de leden van de VCT geoordeeld dat het wellicht nuttig was om de stand van zaken op te maken.
Het artikel in Le Soir van 29 oktober 1999, waarnaar wordt verwezen in uw schriftelijk document, is slechts één element in het debat dat thans in de VCT wordt gevoerd. Het debat is op dit ogenblik nog niet afgesloten, maar het is uiteraard niet de intentie van de VCT - zo zegt men mij - voorbij te gaan aan de wil van de wetgever, of de uitvoering van de wil van de wetgever onmogelijk te maken. Wel dient te worden onderstreept dat uit de bepalingen van artikel 61, õõ 7 en 8, blijkt dat de VCT niet de verplichting heeft om gebruik te maken van het subrogatierecht. De bevoegdheid van de VCT is, zoals omschreven in artikel 61, õõ 7 en 8, louter discretionair. Zo is het juridisch duidelijk.
Ten slotte kan nog worden aangestipt dat reeds vanaf het begrotingsjaar 1995 in de begroting van Binnenlandse Zaken een krediet is vastgelegd voor het geval de VCT gebruik zou maken van haar subrogatierecht. Het is, om het technisch uit te drukken, een typisch provisioneel krediet.
De voorzitter: De heer Gerolf Annemans heeft het woord.
De heer Gerolf Annemans (VL.BLOK): Mijnheer de voorzitter, wat de aangetekende zendingen betreft, is er een interpretatie geweest, die later is teruggeschroefd, niet omdat er misbruik was maar gewoonweg omdat men in de Vaste Commissie voor Taaltoezicht een bepaalde politiek aan het volgen is. Dat is in ieder geval ons aanvoelen.
Volgens ons is die passage in het koninklijk besluit er niet op gericht om "een" klacht te kunnen indienen. Iedere interpretator van de wet weet dat men daarmee bedoelt: "Kijk eens onder welke voorwaarden en onder welke vormvereisten klachten worden ingediend". Ik meen dat dát de interpretatie is die men daaraan moet geven en dat men het woord "een" niet mag misbruiken om te zeggen dat maar één klacht per aangetekende zending mag worden ingediend. Ik ga daarover niet verder discussiëren.
Minister Van den Bossche: Als u veilig wil spelen, gebruikt u zelfs geen briefomslag en laat u de stempel "aangetekend" op het exemplaar van de klacht aanbrengen. Als er meer dan één klacht is, kan er maar één stempel worden gezet. Dat is, mijns inziens, de filosofie waarmee De Post werkt.
De heer Gerolf Annemans (VL.BLOK): Ik zal proberen in contact te treden met "klagers", waarvan u beweert dat ze mogelijkerwijze misbruik hebben gemaakt van hun recht. Ik zal hen melden dat u zich geheel aansluit bij de interpretatie van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht en dat er geen enkele mogelijkheid bestaat om te hopen dat de minister op de ene of andere manier belangstelling zou hebben voor een aanpassing van de bestaande interpretatie.
Ik meen te horen dat u die zaak van nabij volgt en dat u niet zult dulden dat het enige middel om van de VCT een daadkrachtige instelling te maken die de toepassing van de taalwetten waarborgt, verloedert. U attendeert ons op het feit dat het subrogatierecht geen verplichting is. Dat is uiteraard een volledige inversie. Ik beweer dat zeker niet; ik stel alleen vast dat het subrogatierecht nog nooit werd toegepast terwijl het toch het enige middel is om van de VCT een niet geheel ontmand orgaan te maken. Ik beveel u aan om deze zaak samen met ons van nabij te volgen. Daarom heb ik vandaag ook alleen een vraag gesteld. Ofwel volstaat de wet vandaag om - al weze het bij wijze van voorbeeld - het subrogatierecht toe te passen, ofwel laten de wet en het koninklijk besluit dat momenteel niet toe. In het laatste geval moet de minister of à la limite het parlement een initiatief nemen. Ik hoop dat het niet zo ver hoeft te komen en dat we er op de ene of andere manier voor kunnen zorgen dat het subrogatierecht een daadkrachtig middel wordt om de taalwetten beter te laten toepassen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.
Retour au sommaire des avis de la Commission permanente de Contrôle linguistique.
© Jean-Louis XHONNEUX - Dernière modification le 3/4/2010